Opgepast: hoongelach!

Gisteren las ik in de krant dat ze bij de N-VA tegen quota zijn. Geen nieuws. En ik las dat ze die quota beledigend vinden voor vrouwen. Opnieuw: geeuw. En ook: dat man en vrouw nu eenmaal anders zijn (yieha!!!) en dus ook andere taken opnemen in huis. Dat veranderen tijd nodig heeft, niet opgelegd kan worden, enfin, je kent de melodie. Maar dan: “Met een man als de mijne, die zich niet te man voelt om hier en daar in te springen en het hoongelach er voor een keer bijneemt, lukt dat allemaal best.” Aan het woord is Liesbeth Homans. Ze slaagt erin alle ballen in de lucht te houden omdat ze o.a. een man heeft die inspringt. Thuis dus.Ik hoop dat Liesbeth nog in lengte van jaren alles geregeld krijgt, ik gun het haar van harte. Haar standpunt over quota is het mijne niet en dat hoeft ook niet. Maar wat me in haar opiniestuk intrigeert is de beschrijving van haar man. Hij voelt zich niet “te man” om thuis wat te doen. En ik beken: ik begrijp l-e-t-t-e-r-l-i-j-k niet wat dat betekent.

In ons huishouden moet oestrogeen baan ruimen voor testosteron. Eén madam tegen drie kerels. En twee (mannelijke) dwerghamsters. Tot een jaar of twee geleden had ik tenminste nog een beetje back-up van de twee scharrelkippen. Maar daar maakte een of andere macho vos een gruwelijk end aan. Nu sta ik er dus alleen voor. Niet Unizo, maar voetbal regeert het huishouden. Scheenlappen, moddershoes en elektrische gitaren bepalen het decor. Mijn mannen? Echte venten.

Ik heb een drukke agenda. En een veeleisende baan. Die ik met overgave opneem. Bij ons thuis zijn we met vier om het huishouden te bestieren. Ik koop bvb eens om de zoveel weken alle schoonmaak- en toiletspullen bij ’t Kruidvat. Maar de wekelijkse koopronde naar de Aldi, markt en Delhaize: da’s voor m’n man. Net als eten maken. Toch zeker vijf dagen op zeven. Hij helpt de jongens met het huiswerk. Ik word nog net getolereerd als het om Engelse present perfect oefeningen gaat. En oefenen voor het dictee in de muziekschool: die traktatie is ook voor mij, goed op tijd aangekondigd, zo’n halfuur vóór de les begint ongeveer. Mijn man strijkt. En hij doet dat goed. Terwijl hij samen met de jongens naar de elf-en-dertigste aflevering van Jackass (http://nl.wikipedia.org/wiki/Jackass) kijkt.

Als ik de jongens op een blauwe maandag vraag of ze het vervelend vinden dat ik weer niet naar het oudercontact kan gaan, lachen ze zich te pleuris. Want onze papa doet dat toch? (En trouwens, wij kunnen jullie ook vertellen wat de juf gaat zeggen, zullen we dan nu thuis blijven?)

Ik krijg schrik als ik dat van die hoonlachers lees. Waar wonen die mensen? Ik wil daar niet en stoemelings eens verzeilen. Stel je voor. Die hoon- mensen, waar ze ook mogen zitten, die krijgen het collectief aan hun hart als ze onze jongens zouden zien eten maken met hun papa. En dat wil je toch niet op je geweten hebben? Hoon-lachers. Mensen die spottend lachen dus. Ik ken veel mensen die graag en veel lachen. Ik reken mezelf daar ook toe. Maar hoonlachers? Nog nooit ontmoet. Wat op zich niks bewijst natuurlijk.

Daarom. Net een paar vriendinnen met “nieuwe mannen” gebeld: ook in hun regio nog geen hoonlachers gesignaleerd. Oef. Op het werk heb ik ook een waarschuwing gelanceerd: iedereen is stand-by voor het geval er verdacht hoon-gelach opstijgt uit de catacomben van het provinciehuis. Rampenplan ligt klaar. Just in case. En intussen: aan de mannen in mijn leven: ik zie jullie graag!